Ik kijk door het raam van ons huis naar de witte wereld daarbuiten. Een prachtige dikke donsdeken bedekt de donkergroene bomen, zodat ze zwaar overhellen naar de grond beneden. Poedersneeuw glinstert als miljoenen diamantjes in de kraakheldere donkere nacht. Achter de bossen, zo voel ik, is een prachtig bevroren meer aanwezig. Ik zie het gladde pastelkleurige oppervlak voor me, doorboort met tientallen kleine rotseilanden. De wereld daarbuiten is zo prachtig mooi. Het bevreemd me dan ook meteen dat ik in het kijken ook een zekere afstand ervaar. De wereld daarbuiten is onmiskenbaar aanwezig en ook nog eens ontzettend mooi om naar te kijken. Maar de schoonheid houdt mij op afstand. Het voelt alsof ik naar een voor mij onbekende foto of schilderij kijk. Het is mooi en intrigerend, maar lijkt niks met mij te maken te hebben. Er is een afstand voelbaar tussen de wereld daarbuiten en ik aan de andere kant, staand achter het raam in ons nieuwe huis. En ik besef ineens dat dat het is, datgene wat heimwee wordt genoemd.
Sferen
Heimwee, van het duitse ‘ heimweh’, is verlangen naar thuis, een pijnlijk voelen van het niet thuis zijn. En door de verbijstering heen, probeer ik woorden te zoeken voor dat gemis van thuis. Want wat mis ik dan van thuis? Mis ik mijn werk? Nee, dat zeker niet. Mis ik mijn familie en vrienden? Nee, probeer ik nog feitelijk te blijven, dat ook niet. Ik zie of spreek mijn familie en vrienden nog steeds heel veel, in ieder geval niet minder dan eerst. Wat ik mis, wordt duidelijk, is meer een sfeer, een gevoel. Een gevoel van vanzelfsprekendheid. En voor mijn geestesoog zie ik mezelf fietsen met de kinderen van huis naar school. Ik zie mezelf lopen vanuit het bos weer naar huis. Of op de fiets onderweg naar de winkels. In deze bewegingen door mijn sociale omgeving heen, voelde ik me thuis. En als ik er dan woorden aan kan geven, dan voelde ik me, alsof ik me, als in een fijne en vertrouwde sfeer, door de ruimte bewoog. En hier, wonend in een ander land, ervaar ik dat die sfeer, of bewoonde bel van vanzelfsprekendheid er (nog) niet is.
Bellen
De woorden ‘sfeer’ en ‘ bel’ zoals in deze betekenis gebruikt, komen van de Duitse filosoof Peter Sloterdijk. In zijn drieluik ‘Sferen, Bellen en Globes’ beschrijft hij ons bewegen door de ruimte alsof we omvangen zijn door een sfeer, als een grote bel. ‘Sferen’ is een filosofisch werk, maar heeft meer weg van een kunstwerk, een roman specifieker gesteld, gelet op de schrijfwijze van Sloterdijk. Het boek doorgronden gaat dan ook niet door middel van een op de logica gestoelde leeswijze. Het boek vraagt om een meditatieve leeswijze; zin na zin, langzaam kauwend op elk woord. Om de tekst dan vervolgens niet met het hoofd te kunnen begrijpen, maar met het lichaam te kunnen voelen, ervaren wat het is, dat waar hij over schrijft. Dat maakt het evengoed lastig om daar vervolgens zelf weer woorden aan te kunnen geven en hier weer op te schrijven waar Sloterdijk op doelt als hij het over zijn sferen heeft. Sloterdijk schrijft daar zelf over: “we kunnen niet opschrijven wie we oorspronkelijk waren, maar die we evengoed nog altijd zijn. We moeten buiksprekers worden.”Nu, laat ik hier dan proberen een buikspreker te worden.
In zijn heimweeboek, zoals de Nederlandse filosofe Joke Hermsen zijn boek heel toepasselijk noemt, beschrijft Sloterdijk de wijze waarop wij volgens hem in het leven staan vanaf ons allereerste moment van zijn, onze conceptie. Om daar te komen, bij dit allereerste begin, graaft hij door veel teksten en woorden heen tot aan het meest innerlijke van de mens. Onstaan in de buik van onze moeder (de baarmoeder van de moeder is dan de bel) komen we, na de geboorte, met haar in een nieuwe bel terecht. In de armen van onze moeder ervaren we een nieuwe bel, of misschien zou het net zo goed een voortzetting van de eerdere bel kunnen zijn als een uitbreiding daarop.
Globes
Het schilderij met de toepasselijke naam: Circle (mother and child) van Sulamith Wulfing heeft dit in mij ogen prachtig vertolkt, al voordat Sloterdijk zijn boek ooit publiceerde. Een afbeelding van dit werk van haar stond ook lang in onze slaapkamer in de tijd dat onze kinderen geboren werden.
Je zou kunnen spreken van een innerlijke bel, onze eigen innerlijke wereld, en een bel waar ook anderen in opgenomen zijn: ouders, vrienden. Van ‘bellen’ neemt Sloterdijk de stap naar Globes (laatste deel van zijn drieluik). Een globe is letterlijk rond en omringend, net als een bel, maar dan in het groot. Op een globe leven we allemaal in onze eigen sferen en bellen.
Wonend op een ander deel van deze globe, dan die van mijn jeugd, ervaar ik een bevreemding in mijn eigen bel. In mijn verbeelding bijvoorbeeld van de weg die ik met de kinderen afliep van huis naar school, ervaar ik de bel van vanzelfsprekendheid. Mijn kinderen in mijn bel, maar ook de bekendheid van de weg als onderdeel van die bel. De weg die mij zo eigen was geworden, vanzelfsprekend, als een tweede huid. Dat zou een goede tweede term kunnen zijn overigens. Ik ervaar dat mijn bel door de jaren heen was uitgegroeid van de allereerste bel, samen met mijn moeder, naar de bel waar ook mijn sociale omgeving deel van uitmaakte, waaronder delen van de Nederlandse cultuur.
Verlengd lichaamsbewustzijn
Zo kon ik in of vanuit mijn bel voelen waar mijn vrienden en familie zich bevonden, bij benadering dan. Mijn lichaamsbewustzijn strekte zich uit naar buiten de voor mij zichtbare wereld. De Franse fenomenoloog/filosoof Merleau-Ponty beschrijft in zijn boek ‘Fenomenologie van de waarneming’ dat onze waarneming verder gaat dan de grenzen van ons lichaam. Dat is een van de redenen dat we onze auto (meestal) goed parkeren, terwijl we in wezen onze auto zelf niet zijn. We voelen met ons lichaam de grenzen van onze auto. Zoals een blinde kan voelen door de stok heen, en zoals een bevriend haptonoom altijd zo mooi zegt, we de bodem van de pan kunnen voelen tijdens het koken, zonder het te raken. Ons voelen gaat verder dan onze lichamelijke grenzen. Zo voel ik waar mijn vriendinnen wonen, en in Nederland voelde ik dat dat dichtbij was.
Ik ben, door in een ander land te gaan wonen, mijn eigen bel voorbij gesneld, eruit gebroken als het ware.
Die bel waarin mijn sociale omgeving zat opgenomen, in herinneringen, ervaringen maar ook in topografisch opzicht, was vanzelfsprekend, veilig en prettig. Ik ben, door in een ander land te gaan wonen, mijn eigen bel voorbij gesneld, eruit gebroken als het ware. Ik voel niet meer het dichtbij zijn van voor mij belangrijke derden, ze zijn letterlijk ongrijpbaar ver. Maar ik voel hier ook nog geen vanzelfsprekende bel in aangepaste vorm. De wereld buiten is mij vreemd, er is een afstand waargenomen. En dat roept heimwee in mij op, een pijnlijk verlangen naar het thuis, naar de vanzelfsprekende bel, de grenzen van mijn eigen unieke zijn. Dat dat niet in ratio te vatten is, merk ik doordat de vragen: Wat mis je dan? Mis je werk? Mis je mensen?, mij geen steek verder brengen. Misschien kan ik daar praktisch ‘nee’ op antwoorden, toch blijf ik missen. Ik blijf missen en heimwee voelen totdat de nieuwe bel gevormd is. Een beetje spannend is dat wel, want het vormen van een bel in 38 jaar is niet zomaar weer even ingehaald, kan ik me zo voorstellen. Maar aan de andere kant; misschien is het proces ook al wel begonnen, als ik denk aan gisteravond. Ook al was er afstand tot de wereld daarbuiten, ik voelde door het bos heen, de aanwezigheid van een meer dat ik toch ook alweer zo snel in mijn hart heb gesloten.
Ik ben eigenlijk nog nooit toegekomen aan het deel Globes van Sloterdijk (en daar moet je minder hard om lachen als je hebt gezien hoeveel pagina’s de complete trilogie telt). Misschien wordt het tijd om uit te zoeken of ik mijn bel zover kan uitrekken dat het in ieder geval het Noordelijke continent omsluit.